Naar inhoud

Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief voor prestaties van vertalers en tolken in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden. - Erratum

Gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 09/01/2017

Publicatie : 2017-01-09
Numac : 2016009630

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE

22 DECEMBER 2016. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het tarief voor prestaties van vertalers en tolken in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden. - Erratum

In de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2016, editie 2, nr. 09673, blz. 91995, ontbreekt de onderstaande tekst :

RAAD VAN STATE
afdeling Wetgeving

Advies 59.942/1/V van 20 september 2016 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van het tarief voor prestaties van vertalers en tolken in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden'

Op 26 juli 2016 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Justitie verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 9 september 2016,(*) en nogmaals verlengd tot 20 september 2016, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van het tarief voor prestaties van vertalers en tolken in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden'.

Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 8 september 2016. De kamer was samengesteld uit Jeroen VAN NIEUWENHOVE, staatsraad, voorzitter, Koen MUYLLE en Patricia DE SOMERE, staatsraden, Marc RIGAUX en Michel TISON, assessoren, en Greet VERBERCKMOES, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jonas RIEMSLAGH, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jeroen VAN NIEUWENHOVE, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 20 september 2016.
1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.
STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP

2. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe het tarief vast te stellen voor prestaties van vertalers en tolken in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden.
Wat de vertalers betreft, wordt een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, vertalingen van en naar talen met logogrammen en van en naar blindenschrift (artikel 1) en, anderzijds, vertalingen naar andere talen, waarvoor drie verschillende tarieven gelden afhankelijk van de betrokken taal (artikel 2). Er wordt voorzien in een tariefaanpassing in geval van urgentie, telefoontap, te late indiening, handgeschreven teksten en wanneer gebruik wordt gemaakt van identieke, in te vullen formulieren (artikel 3).

Voor de tolken worden het uurtarief, de kilometervergoeding en de wachtvergoeding bepaald (artikel 4). Er wordt voorzien in een tariefaanpassing in geval van een eerste prestatie in de voor- of namiddag die geen vol uur bedraagt, voor prestaties tussen 22 uur en 6 uur, op wettelijke feestdagen en op zaterdagen of zondagen, voor prestaties die minder dan 24 of 48 uur vooraf werden geannuleerd en wanneer twee tolken bij een dagprestatie op de zitting van een hof of rechtbank een tolkkoffer inzetten waarbij minstens acht hoofdtelefoons worden gebruikt (artikel 5).
De kostenstaat van de vertalers en van de prestaties van de tolken wordt geregeld (artikelen 6 en 7).
Er wordt voorzien in een wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 2015 `tot vaststelling van het tarief voor prestaties van gerechtsdeurwaarders in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden' (artikel 8) en in de gedeeltelijke opheffing van het koninklijk besluit van 28 december 1950 `houdende Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken' (artikel 9).

Het te nemen besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking van het besluit in het Belgisch Staatsblad (artikel 10).

3. Het ontworpen besluit vindt rechtsgrond in artikel 6 van de Programmawet (II) van 27 december 2006, dat luidt:
"De Koning neemt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een algemeen reglement aan inzake de gerechtskosten in strafzaken houdende bepaling van een lijst van gerechtskosten, de tarifering en de betalings- en inningsprocedure ervan.

De besluiten die genomen worden in toepassing van het vorig lid worden bij wet bekrachtigd binnen vierentwintig maanden volgend op de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad."

ALGEMENE OPMERKINGEN

A. Bestaanbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie

4. Het ontwerp doet een verschil in behandeling ontstaan tussen, enerzijds, vertalingen van en naar talen met logogrammen en van en naar blindenschrift en, anderzijds, vertalingen naar andere talen en, binnen die tweede categorie van vertalingen, tussen, 1° ) vertalingen van het Nederlands naar het Frans en vice versa, 2° ) vertalingen van en naar het Fins, het Lets, het Ests, het Sloveens, het Litouws, het Albanees, het Maltees, het Hebreeuws, het Tibetaans, de Turkse talen en de Romatalen en, 3° ) vertalingen van en naar de andere talen. Vertalingen van en naar talen met logogrammen en van en naar blindenschrift worden betaald per regel bestaande uit zestig karakters, terwijl vertalingen naar de andere talen per woord worden betaald. Het tarief per woord verschilt voor de drie voormelde categorieën van talen.

De vraag rijst of de verschillen in behandeling die hieruit voortvloeien bestaanbaar zijn met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid- en niet-discriminatie.

4.1.Volgens de vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof is een verschil in behandeling slechts verenigbaar met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet discriminatie, wanneer dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld, rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betrokken maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.


4.2. Uit het bij het ontwerp gevoegde verslag aan de Koning blijkt dat de stellers van het ontwerp het bestaande systeem, dat is gebaseerd op een tarief per pagina, wensen in te ruilen voor een tarief per regel of een tarief per woord. Gelet op die doelstelling wordt het verschil in behandeling tussen, enerzijds, vertalingen van en naar talen met logogrammen en van en naar blindenschrift en, anderzijds, vertalingen naar andere talen als volgt verantwoord:

"Uiteraard kan het systeem per woord niet toegepast worden in twee gevallen:
- als de taal is gebaseerd op logogrammen in plaats van woorden;
- als het gaat om blindenschrift, dat wel gebaseerd is op een alfabet maar in zijn omzetting meer aanleunt bij logogrammen.

Het systeem per woord wordt voor alle andere talen toegepast."

"Ook hier moet worden getracht voor enige discriminatie ten aanzien van de vertalers van verschillende talen te voorkomen.

Daarom werd een oefening gemaakt waarbij het aantal woorden uit officiële teksten in verschillende talen werd vergeleken op basis van het gebruikte aantal woorden.

Dat aantal woorden werd procentueel vergeleken, en op grond daarvan werd voor elke taal een tarief per woord gededuceerd zodat elke vertaler evenveel zou verdienen. het spreekt voor zich dat niet elke taal een apart tarief heeft; dat zou onbeheersbaar zijn. Daarom werden de verschillende talen opgedeeld in drie groepen, waarbij een gemiddelde kost per taalgroep werd bepaald. Eenzelfde differentiatie vindt men overigens terug in de commerciële tarieven. Voor een beperkt aantal talen is ook rekening gehouden met het kleine aantal beschikbare vertalers in België."

Het tarief voor de vertalingen van het Nederlands naar het Frans en vice versa wordt inzonderheid verantwoord door het aantal gevraagde vertalingen, het "zeer ruim aanbod prestatieverleners" en "de zeer ruime beschikbaarheid van thesauri in meerdere domeinen met specifieke technische woordenschat".

Uit de nota aan de Ministerraad blijkt tevens dat het ontwerp beoogt "de gehanteerde tarieven in lijn te brengen met de bestaande tarieven bij Binnenlandse Zaken en de gap tussen de commerciële tarieven en de tarieven in strafzaken te verminderen teneinde een gegarandeerde dienstverlening in strafzaken te kunnen bekomen".

4.3. De in opmerking 4 vermelde verschillen in behandeling berusten op een objectief criterium, namelijk de taal waarvan en waarnaar wordt vertaald. In zoverre wordt beoogd "enige discriminatie ten aanzien van de vertalers van verschillende talen te voorkomen" en ervoor te zorgen dat "elke vertaler evenveel zou gaan verdienen", streven de stellers van het ontwerp een wettig doel na. De in het ontwerp gehanteerde criteria lijken pertinent om dat doel te bereiken, vermits ze toelaten om bij het bepalen van de te betalen vergoeding rekening te houden met de door de vertalers geleverde prestaties.

Het lijkt ook niet kennelijk onredelijk dat het tarief voor vertalingen van en naar talen met logogrammen per regel wordt bepaald, vermits in die talen de woorden niet met behulp van een alfabet worden geschreven, maar voor elk woord een apart symbool wordt gebruikt. Er kan worden aangenomen dat dit een weerslag heeft op de door de vertaler geleverde prestatie.

Het lijkt evenmin onredelijk dat bij het bepalen van het tarief per woord voor de vertalingen van en naar andere talen rekening wordt gehouden met het aantal woorden die in elk van die talen wordt gebruikt om eenzelfde gedachte te verwoorden. Zodoende kan immers rekening worden gehouden met het gegeven dat in bepaalde talen minder woorden vereist zijn om hetzelfde te schrijven als in andere. Daarbij vermogen de stellers van het ontwerp de verscheidenheid van toestanden op te vangen in categorieën die met de werkelijkheid slechts op vereenvoudigende en benaderende wijze overeenstemmen. Zoals in het verslag aan de Koning terecht wordt beklemtoond kan immers niet voor elke taal een apart tarief worden bepaald. Ook mag rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van vertaalprogramma's, vermits die ertoe leiden dat de vertaalcapaciteit van een vertaler wordt verhoogd.

Het gegeven dat eveneens rekening wordt gehouden met het kleine aantal beschikbare vertalers voor sommige talen, en het groot aantal prestatieverleners voor vertalingen van het Nederlands naar het Frans en vice versa, is niet onbestaanbaar met het voorgaande. Daargelaten de weerslag die die aantallen hebben op de beschikbaarheid van technische hulpmiddelen, blijkt uit het verslag van de Koning en de nota aan de Ministerraad dat de stellers van het ontwerp eveneens aansluiting hebben gezocht bij de commercieel gangbare tarieven. Er kan worden aangenomen dat die tarieven worden beïnvloed door het aantal beschikbare vertalers.

Bijgevolg lijken de in opmerking 4 vermelde verschillen in behandeling op het eerste gezicht bestaanbaar met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. De Raad van State, afdeling Wetgeving, beschikt evenwel niet over alle relevante gegevens om de verschillende tarieven op een exhaustieve wijze te beoordelen in het licht van het voormelde gelijkheidsbeginsel. Ofschoon het verslag aan de Koning reeds in een uitgebreide motivering van die verschillen in behandeling voorziet, verdient het vanuit dat oogpunt desgevallend aanbeveling om die verschillen in behandeling bijkomend te verantwoorden, bijvoorbeeld door aan de hand van enkele cijfervoorbeelden het verschil te illustreren tussen het aantal woorden dat in verschillende talen wordt gebruikt.

B. De toepassing van de btw op de in het ontwerp vermelde tarieven

5. In artikel 4, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de tolken worden betaald naargelang van de duur van hun prestatie op basis van een uurtarief van "48 euro per uur, btw niet inbegrepen".

In geen enkele andere bepaling van het ontwerp wordt evenwel bepaald of de btw al dan niet is inbegrepen in de in die bepalingen vermelde tarieven. Hieromtrent ondervraagd verklaarde de gemachtigde:

"Elke prestatie is btw-plichtig en de tarieven zijn deze zonder btw ! Misschien moet dit aspect geïsoleerd worden om het toepasselijk te maken op alles. Als het aanleiding geeft tot een foute interpretatie, kan het beter worden geformuleerd."

Vermits enkel in artikel 4, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de btw niet is inbegrepen in het in die bepaling vermelde uurtarief, bestaat het gevaar dat uit die vermelding a contrario zou worden afgeleid dat de btw wel is inbegrepen in de in de andere bepalingen van het ontwerp vermelde tarieven. Uit het antwoord van de gemachtigde blijkt nochtans dat dit niet de bedoeling is van de stellers van het ontwerp. Met het oog op de rechtszekerheid verdient het derhalve aanbeveling om alle in het ontwerp bepaalde tarieven op een uniforme wijze te omschrijven. Desgevallend kan inspiratie worden gevonden in het koninklijk besluit van 23 augustus 2015 `tot vaststelling van het tarief voor prestaties van gerechtsdeurwaarders in strafzaken op vordering van de gerechtelijke overheden", waarvan artikel 5 op algemene wijze bepaalt dat "[i]n de tarieven bepaald in dit besluit (...) de belasting over de toegevoegde waarden niet [is] inbegrepen". In artikel 4, eerste lid, van het ontwerp zou de zinsnede ", btw niet inbegrepen" vervolgens moeten worden weggelaten.

ONDERZOEK VAN DE TEKST

Aanhef

6. Vermits artikel 8 van het ontwerp strekt tot de wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 2015 moet in de aanhef na het tweede lid een nieuw lid worden ingevoegd waarin naar dat koninklijk besluit wordt verwezen.

Artikel 3

7. Artikel 3, 3°, van het ontwerp voorziet in een tariefvermindering van 20 procent in geval van "te late indiening" van de vertaling en omschrijft wat onder te late indiening wordt verstaan.

Artikel 3, derde lid, van de Programmawet (II) van 27 december 2006 bepaalt evenwel:
"Inzonderheid bij vertraging in de uitvoering van de opdracht door de dienstverlenende persoon, bij slechte uitvoering of bij overdreven facturering, welke de aard van de opdracht ook moge zijn, kan de magistraat de onkostenstaat verminderen bij een met redenen omklede beslissing."

Ondervraagd naar de verhouding tussen deze bepalingen verklaarde de gemachtigde:

"De programmawet (II) van 27 december 2006 geeft op zich geen maatstaf mbt wat de vermindering kan inhouden. Met het KB wordt er specifiek voor het indienen van een vertaalwerk na de in de vordering door de magistraat bepaalde termijn, duidelijk bepaald wat de vermindering zal inhouden. Hiermee wordt beoogd dat zowel de vorderende magistraat als de gerechtelijke prestatieverlener (in casu de vertaler) gesensibiliseerd worden om voorafgaandelijk duidelijke afspraken te hebben over de uit te voeren opdracht/te leveren prestatie en dus te vermijden dat op grond van onvoldoende duidelijke afgebakende criteria, het verloop van een gerechtelijke dossier vertraging en nodeloze hoge kosten zou oplopen."

Op de vraag of artikel 3, 3°, van het ontwerp een verdere toepassing van artikel 3, derde lid, van de Programmawet (II) van 27 december 2006 uitsluit antwoordde de gemachtigde:

"Verder gaan is moeilijk, tenzij de magistraat beslist de opdracht aan iemand anders te geven omwille de extreem lange tijd zonder resultaat. Dan wordt de expert uiteraard niet betaald voor een prestatie die hij niet leverde."

In zoverre artikel 3, 3°, van het ontwerp ertoe zou strekken dat de mogelijkheid wordt beperkt voor een magistraat om bij vertraging in de uitvoering van de opdracht de onkostenstaat te verminderen, is die bepaling niet bestaanbaar met artikel 3, derde lid, van de Programmawet (II) van 27 december 2006. De Koning kan immers niet de draagwijdte van een wetsbepaling wijzigen. Voor zover het toch de bedoeling zou zijn om ten aanzien van de vertalers de mogelijkheid voor magistraten om bij vertraging in de uitvoering van de opdracht de onkostenstaat te beperken tot hetgeen in artikel 3, 3°, van het ontwerp is bepaald, dient voorafgaandelijk het voormelde artikel 3, derde lid, van de Programmawet (II) van 27 december 2006 te worden gewijzigd.


Artikel 9

8. Artikel 9 van het ontwerp voorziet in de opheffing van de artikelen "5 tot en met 10" van het koninklijk besluit van 28 december 1950. Deze bepalingen maken deel uit van de afdeling 2 van titel I van hoofdstuk I van dat koninklijk besluit ("Vertalers en tolken") die bestaat uit de artikelen 5 tot 10ter.

Uit artikel 9 van het ontwerp vloeit derhalve voort dat de artikelen 10bis en 10ter van het koninklijk besluit van 28 december 1950 niet zouden worden opgeheven. Gevraagd of dit effectief de bedoeling zou zijn van de stellers van het ontwerp, dan wel of er sprake is van een materiële vergissing, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord:

"Art. 10bis is niet over het hoofd gezien in de mate dat die bepaling inhoudelijk behouden moet blijven, maar wel in de mate dat het door de wijzigingen plompverloren komt te staan. Er zou best een verplaatsing ervan gebeuren, bijvoorbeeld door integratie in het art. 7 van het ontwerp. Concreet gaat het hier over de vermelding op het zittingsblad wanneer een tolk aankomt en vertrekt. Het gaat dus om een nuttig bewijsstuk van de prestaties.

Art. 10ter is (...) een apart systeem van kilometervergoeding voor tolken, afwijkend van het gewone in art. 3 van het ARGS (voor deskundigen in een apart besluit). De beide andere uitzonderingen daarop (...) bestaan omdat het niet gaat om deskundigen die het gerecht bijstaan en een consistent werk afleveren, maar enkel om particulieren die een burgerplicht doen en geen echt loon ontvangen. Daarom krijgen ze minder. Voor hen staat hetzelfde lagere bedrag ingeschreven in aparte bepalingen van het ARGS. Voor de tolken was er een apart tarief dat bewust even laag werd gehouden dan dat voor de particulieren, om te vermijden dat men beroep zou doen op tolken die al te ver van de rechtbank wonen. Om te voldoen aan hun eisen een billijke vergoeding te krijgen, is de vergoeding opgetrokken in het ontwerp. Bij nader inzien is art. 10ter dus nutteloos geworden, behalve voor het hypothetische geval dat een vertaler gerechtigd zou zijn verplaatsingskosten aan te rekenen. Dat is dermate onwaarschijnlijk, dat de bepaling kan worden opgeheven."

Uit het antwoord van de gemachtigde vloeit voort dat het aanbeveling verdient om de tekst van artikel 10bis van het koninklijk besluit van 28 december 1950 op te nemen in het thans voorliggende ontwerp. Artikel 10ter van hetzelfde koninklijk besluit dient te worden opgeheven, behoudens indien de stellers van het ontwerp ook in een kilometervergoeding voor de vertalers willen voorzien, die in dat geval bij voorkeur ook in het thans voorliggende ontwerp moet worden opgenomen.

Slotopmerking

9. Overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van de Programmawet (II) van 27 december 2006 moet het te nemen besluit bij wet worden bekrachtigd binnen vierentwintig maanden volgend op de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
_______
Nota's
(*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege wordt verlengd met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus.
3 Vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Zie bv. GwH 17 juli 2014, nr. 107/2014, B.12; GwH 25 september 2014, nr. 141/2014, B.4.1; GwH 30 april 2015, nr. 50/2015, B.16; GwH 18 juni 2015, nr. 91/2015, B.5.1; GwH 16 juli 2015, nr. 104/2015, B.6.
4 Zie o.m. GwH 20 oktober 2005, nr. 157/2005, B.7; GwH 12 juni 2012, nr. 73/2012, B.8; GwH, 23 januari 2014, nr. 8/2014, B.13.2.

Gepubliceerd op
09/01/2017
Sociale media
Copyright 2024 BBVT